SV | Daar toch onze ezelen zowel stro als voeder hebben, en ook brood en wijn is voor mij, en voor uw dienstmaagd, en voor den jongen, [die] bij uw knechten is; er is aan geen ding gebrek. |
WLC | וְגַם־תֶּ֤בֶן גַּם־מִסְפֹּוא֙ יֵ֣שׁ לַחֲמֹורֵ֔ינוּ וְ֠גַם לֶ֣חֶם וָיַ֤יִן יֶשׁ־לִי֙ וְלַֽאֲמָתֶ֔ךָ וְלַנַּ֖עַר עִם־עֲבָדֶ֑יךָ אֵ֥ין מַחְסֹ֖ור כָּל־דָּבָֽר׃ |
Trans. | wəḡam-teḇen gam-misəpwō’ yēš laḥămwōrênû wəḡam leḥem wāyayin yeš-lî wəla’ămāṯeḵā wəlanna‘ar ‘im-‘ăḇāḏeyḵā ’ên maḥəswōr kāl-dāḇār: |
Daar toch onze ezelen zowel stro als voeder hebben, en ook brood en wijn is voor mij, en voor uw dienstmaagd, en voor den jongen, [die] bij uw knechten is; er is aan geen ding gebrek.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Daar toch onze ezelen zowel stro als voeder hebben, en ook brood en wijn is voor mij, en voor uw dienstmaagd, en voor den jongen, [die] bij uw knechten is; er is aan geen ding gebrek.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!